Übersetzungen für „slibberigheid“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

sla·pe·rig·heid <slaperig|heden> [slapərəxhɛɪt] SUBST f

1. slaperigheid (slaaplust):

slaperigheid

Schläfrigkeit f

2. slaperigheid (dromerigheid):

slaperigheid

Verschlafenheit f

slaperigheid

Verträumtheit f

slim·mig·heid <slimmig|heden> [slɪməxhɛit] SUBST f

1. slimmigheid (slimheid):

slimmigheid

Schlauheit f

slimmigheid

Schläue f

2. slimmigheid:

slimmigheid (slimme handelwijze)

Schlauheit f

slimmigheid (foefje)

Finte f

slimmigheid (foefje)

Kniff m

slimmigheid (truc)

Trick m

hij wist zich door een slimmigheidje eruit te redden

er wusste sich mit einer Finte zu retten

sme·rig·heid <smerig|heden> [smerəxhɛɪt] SUBST f

1. smerigheid (hoedanigheid):

smerigheid

Schmutzigkeit f

2. smerigheid form:

smerigheid (iets vuils)

Schweinerei f

smerigheid (schunnigheid)

Unflätigkeit f

3. smerigheid (gemene streek):

smerigheid

Schweinerei f

gie·rig·heid [ɣirəxhɛit] SUBST f geen Pl

gierigheid

Geiz m

gierigheid

Knauserigkeit f ugs