Übersetzungen für „topbestuurder“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

au·to·be·stuur·der <autobestuurder|s> [ɑutobəstyrdər] SUBST m

autobestuurder

Autofahrer m

be·stuur·der <bestuurder|s> [bəstyrdər] SUBST m

1. bestuurder:

bestuurder (chauffeur)

Fahrer m

bestuurder (van een vliegtuig)

Flugzeugführer m

bestuurder (van een tram)

Wagenführer m

2. bestuurder (iem die bestuur voert; directeur):

bestuurder

Leiter m

trein·be·stuur·der <treinbestuurder|s> [trɛimbəstyrdər] SUBST m

treinbestuurder

Lok(omotiv)führer m

kraan·be·stuur·der <kraanbestuurder|s> [krambəstyrdər] SUBST m

kraanbestuurder

Kranführer m

au·to·be·stuur·ster SUBST f

autobestuurster weibliche Form von autobestuurder

Siehe auch: autobestuurder

au·to·be·stuur·der <autobestuurder|s> [ɑutobəstyrdər] SUBST m

autobestuurder

Autofahrer m