Übersetzungen für „zelfbedruipend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

zelf·be·we·gend [zɛləvbəweɣənt] ADJ

zelfbewegend

selbsttätig

zelfbewegend

automatisch

be·drui·pen <bedroop, h. bedropen> [bədrœypə(n)] VERB trans

bedruipen

beträufeln

bedruipen

begießen

zichzelf (kunnen) bedruipen

sein Auskommen haben

daarmee kun je je bedruipen

das ernährt seinen Mann

zelf·be·stui·ving [zɛlvbəstœyvɪŋ] SUBST f geen Pl plantk.

zelfbestuiving

Selbstbestäubung f

zelf·be·vre·di·ging [zɛlvbəvredəɣɪŋ] SUBST f geen Pl

zelfbevrediging

Selbstbefriedigung f

zelf·be·drog [zɛlvbədrɔx] SUBST nt geen Pl

zelfbedrog

Selbstbetrug m

zelf·be·die·ning [zɛlvbədinɪŋ] SUBST f geen Pl

zelfbediening

Selbstbedienung f

zelf·be·houd [zɛlvbəhɑut] SUBST nt geen Pl

zelfbehoud

Selbsterhaltung f

de drang tot zelfbehoud

der Selbsterhaltungstrieb

zelf·be·wust·heid [zɛləvbəwʏsthɛɪt] SUBST f geen Pl

zelfbewustheid

Selbstbewusstsein nt