Übersetzungen für „Ausführende Ausführender“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈAus·füh·ren·de(r) [ˈ͜ausfyːrəndə (-dɐ)] SUBST f(m) dekl wie Adj

Ausführende(r)

uitvoerende m en f

Ausführende(r) (bei kulturellen Ereignissen)

executant(executante) m (f)

Ausführende(r) (bei kulturellen Ereignissen)

speler(speelster) m (f)

Ausführende(r) (bei kulturellen Ereignissen)

medewerker(medewerkster) m (f)

ˈaus·füh·ren VERB trans

1. ausführen (spazieren gehen mit):

ausführen

uitvoeren

ausführen

mee uitnemen

ausführen

uitlaten

einen Hund ausführen

een hond uitlaten

2. ausführen (exportieren):

ausführen

uitvoeren

ausführen

exporteren

3. ausführen (realisieren):

ausführen

uitvoeren

ausführen

realiseren

ausführen

verwezenlijken

eine Arbeit/eine Reparatur ausführen

een werk/een reparatie uitvoeren

die ausführende Gewalt

de uitvoerende macht

4. ausführen (durchführen):

ausführen

uitvoeren

einen Freistoß ausführen SPORT

een vrije trap nemen

5. ausführen (ausarbeiten):

ausführen

uitwerken

ein Thema ausführen

een thema uitwerken

6. ausführen (erläutern):

ausführen

uiteenzetten

ausführen

verklaren