Übersetzungen für „Auswechs“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈAus·wuchs SUBST m

1. Auswuchs MED:

Auswuchs

uitwas m of nt

Auswuchs

woekering

Auswuchs

gezwel nt

2. Auswuchs übtr (Missstand) meist Pl:

Auswuchs

uitwas m of nt

Auswuchs

woekering

Auswüchse der Demokratie

uitwassen van de democratie

ˈaus·wech·seln VERB trans

auswechseln

(uit)wisselen

auswechseln

verwisselen

auswechseln

vervangen

den alten Motor gegen einen neuen auswechseln

de oude motor door een nieuwe vervangen

er war wie ausgewechselt

hij was omgeslagen als een blad aan een boom

ˈaus·wei·chen VERB intr

1. ausweichen (zu entgehen versuchen):

ausweichen

uitwijken (voor)

ausweichen

ontwijken

ausweichen

opzijgaan (voor)

ausweichen

uit de weg gaan (voor)

eine ausweichende Antwort

een ontwijkend antwoord

einem Auto ausweichen

voor een auto uitwijken

2. ausweichen (als Alternative beschreiten):

auf eine andere Straße ausweichen

via een andere weg rijden

auf eine andere Frequenz ausweichen

op een andere frequentie overgaan

auf einen anderen Flugplatz ausweichen

naar een ander vliegveld uitwijken

auf die Flügel ausweichen SPORT

naar de vleugels uitzwermen

ˈaus·weg·los ADJ

ausweglos

zonder uitweg

ausweglos

uitzichtloos

ausweglos

hopeloos

ˈaus·wech·sel·bar [ˈ͜ausvɛksl̩baːɐ̯] ADJ (ersetzbar, untereinander auswechselbar)

auswechselbar

(ver)wisselbaar