Übersetzungen für „onzes“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

In·ˈzest <Inzest(e)s, Inzeste> [ɪnˈ͜tsɛst] SUBST m

1. Inzest:

Inzest

incest

Inzest

bloedschande

2. Inzest BIO:

Inzest

zeer sterke inteelt

ˈBon·ze <Bonzen, Bonzen> [ˈbɔn͜tsə] SUBST m

Bonze

bonze

ˈbron·zen [ˈbrõːsn̩] ADJ

1. bronzen (aus Bronze):

bronzen

bronzen

2. bronzen (bronzefarben):

bronzen

bronskleurig

Kon·ˈzept <Konzept(e)s, Konzepte> [kɔnˈ͜tsɛpt] SUBST nt

1. Konzept (Entwurf):

Konzept

concept nt

Konzept

ontwerp nt

Konzept

schets

aus dem Konzept geraten [o. kommen] ugs übtr

van de wijs raken

sich nicht aus dem Konzept bringen lassen übtr

zich niet van zijn stuk [o. van de wijs] laten brengen

einen Aufsatz im Konzept schreiben

een opstel in het klad schrijven

2. Konzept (Plan):

Konzept

plan nt

Konzept

programma nt

Konzept

conceptie

jdm nicht ins Konzept passen übtr

iem niet goed uitkomen

jdm das [o. sein] Konzept verderben ugs

iems plannen doorkruisen [o. in de war sturen]

Kon·ˈzern <Konzern(e)s, Konzerne> [kɔnˈ͜tsɛrn] SUBST m WIRTSCH

Konzern

concern nt

sich zu einem Konzern zusammenschließen

zich in [o. tot] een concern verenigen

Kon·ˈzert <Konzert(e)s, Konzerte> [kɔnˈ͜tsɛrt] SUBST nt MUS

Konzert (musikalische Aufführung, Komposition)

concert nt

wir waren gestern im Konzert

we zijn gisteren naar een [o. het] concert geweest

ins Konzert gehen

naar een [o. het] concert gaan

ˈBron·ze <Bronze, Bronzen> [ˈbrõːsə] SUBST f

Bronze

brons nt

Bronze (Gegenstand aus Bronze)

bronzen voorwerp nt

Bronze (Farbe)

bronsverf

Kon·ˈzil <Konzils, Konzile[o. Konzilien] > [kɔnˈ͜tsiːl] SUBST nt

1. Konzil (Versammlung höherer Kleriker):

Konzil

concilie nt

2. Konzil UNIV (Hochschulgremium):

Konzil

≈ universiteitsraad

ˈEin·zel <Einzels, Einzel> [ˈ͜ain͜tsl̩] SUBST nt SPORT

Einzel

enkelspel nt

ˈKan·zel <Kanzel, Kanzeln> [ˈkan͜tsl̩] SUBST f

1. Kanzel REL (Predigtkanzel):

Kanzel

kansel

Kanzel

preekstoel

2. Kanzel JAGD (Hochsitz):

Kanzel

kansel

Kanzel

hoge zit

3. Kanzel MILIT (Geschützturm):

Kanzel

geschuttoren

Kanzel

koepel

4. Kanzel GEOL (in den Bergen):

Kanzel

klein vooruitspringend plateau nt

5. Kanzel (im Flugzeug):

Kanzel

cockpit

ˈlen·zen¹ [ˈlɛn͜tsn̩] VERB intr

lenzen

lenzen

ˈmün·zen [ˈmʏn͜tsn̩] VERB trans

münzen

tot munten slaan

münzen

aanmunten

münzen

munten

auf etw/jdn gemünzt sein übtr

op iets/iem doelen

ˈPan·zer <Panzers, Panzer> [ˈpan͜tsɐ] SUBST m

1. Panzer (Rüstung, Schutzhülle):

Panzer

pantser nt

Panzer

harnas nt

2. Panzer (Panzerung):

Panzer

pantser nt

Panzer

pantsering

Panzer

pantserbekleding

3. Panzer MILIT:

Panzer

tank

Panzer

gevechtswagen

4. Panzer BIO (harte Schicht):

Panzer

pantser nt

Panzer

schild nt

Panzer

harde laag

ˈRan·zen <Ranzens, Ranzen> [ˈran͜tsn̩] SUBST m

1. Ranzen (Schultasche):

Ranzen

ransel

Ranzen

schooltas

Ranzen

rugtas

2. Ranzen ugs (Bauch):

Ranzen

(dikke) buik

sich den Ranzen vollschlagen

enorm zitten te schrokken [o. schranzen]

jdm den Ranzen vollhauen

iem goed op z'n falie geven

ˈRun·zel <Runzel, Runzeln> [ˈrʊn͜tsl̩] SUBST f

Runzel

rimpel

Runzel

plooi

Runzel

groef

ˈtan·zen¹ [ˈtan͜tsn̩] VERB trans (einen Tanz ausführen)

tanzen

dansen