Übersetzungen für „uitkomend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈmit·kom·men VERB intr unreg

1. mitkommen (begleiten):

mitkommen

meekomen

mitkommen

meegaan

2. mitkommen:

mitkommen (mithalten können)

meekunnen

mitkommen (Schritt halten können)

bij kunnen houden

da komme ich nicht mehr mit! ugs (verstehen)

dat kan ik niet meer volgen!

zu·ˈvor·kom·mend [ ͜tsuˈfoːɐkɔmənt] ADJ

zuvorkommend (gefällig)

voorkomend

zuvorkommend (gefällig)

hulpvaardig

zuvorkommend (aufmerksam)

attent

ent·ˈkom·men [-ˈkɔmən] VERB intr

entkommen

ontkomen

entkommen

ontsnappen

es gab kein Entkommen

er was geen ontkomen aan

ins Ausland entkommen

naar het buitenland ontkomen

ˈaus·neh·mend [ˈ͜ausneːmənt] ADJ geh

ausnehmend

uitnemend

ausnehmend

uitstekend

ausnehmend

buitengewoon

un·ter·ˈneh·mend [ʊntɐˈneːmənt] ADJ

unternehmend

ondernemend

ˈfort·kom·men VERB intr unreg

1. fortkommen (wegkommen):

fortkommen

wegkomen

fortkommen

ontkomen

sicher fortkommen

veilig wegkomen [o. ontkomen]

2. fortkommen (weggebracht werden):

fortkommen

weggebracht [o. verplaatst] worden

3. fortkommen (abhandenkommen):

fortkommen

zoek [o. verloren] raken

4. fortkommen (vorankommen):

fortkommen

voortkomen

fortkommen

vooruitkomen

5. fortkommen übtr:

fortkommen

vooruitkomen

fortkommen

vooruitgaan

ˈFort·kom·men <Fortkommens> SUBST nt kein Pl

1. Fortkommen:

Fortkommen

het voortkomen [o. vooruitkomen]

2. Fortkommen (in der Arbeit):

Fortkommen

het vooruitkomen

3. Fortkommen übtr:

Fortkommen

levensonderhoud nt

Fortkommen

bestaan nt

sein Fortkommen finden

voortkomen [o. vooruitkomen] in de wereld

sein Fortkommen finden

zijn brood verdienen