Übersetzungen für „verslechtert“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ver·ˈschlech·tern¹ [fɛɐ̯ˈʃlɛçtɐn] VERB trans

verschlechtern

verslechteren

verschlechtern

slechter maken

ver·ˈflech·ten¹ [fɛɐ̯ˈflɛçtn̩] VERB trans unreg

verflechten

ineenvlechten

verflechten

samenvlechten

ver·ˈschüch·tern VERB trans

verschüchtern

verlegen [o. schuchter] maken

ver·ˈschach·telt [fɛɐ̯ˈʃaxtl̩t] ADJ

1. verschachtelt (konstruiert):

verschachtelt

in elkaar geschoven

ein kunstvoll verschachtelter Satz

een kunstig geconstrueerde zin [o. periode]

2. verschachtelt übtr (kompliziert):

verschachtelt

gecompliceerd

Ver·ˈfech·ter(in) <Verfechters, Verfechter> [-tɐ] SUBST m(f)

Verfechter(in)

voorstander(voorstandster) m (f)

Verfechter(in)

pleitbezorger(pleitbezorgster) m (f)

Verfechter(in)

voorvechter(voorvechtster) m (f)

Ver·ˈschlech·te·rung <Verschlechterung, Verschlechterungen> SUBST f

Verschlechterung

verslechtering

Verschlechterung

achteruitgang

Verschlechterung

verergering

ver·ˈschwis·tert [fɛɐ̯ˈʃvɪstɐt] ADJ

verschwistert

broer(s) en zus(sen) van elkaar