Übersetzungen für „winkeltijd“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈwin·ke·lig [ˈvɪnkəlɪç] ADJ (ein Haus betreffend)

winkelig

hoekig

winkelig

hokk(er)ig

ˈWin·kel·maß SUBST nt

1. Winkelmaß:

Winkelmaß

hoekmaat

2. Winkelmaß:

Winkelmaß

(geo)driehoek

ˈWin·kel·zug SUBST m meist Pl

Winkelzug

slinkse streek

Winkelzug

truc

Winkelzug

advocatenstreek

ˈWin·kel·funk·ti·on SUBST f MATH

Winkelfunktion (im Dreieck)

goniometrische functie

ˈWin·kel <Winkels, Winkel> [ˈvɪŋkl̩] SUBST m

1. Winkel (Ecke):

Winkel

hoek

der tote Winkel übtr

de dode hoek

in allen Ecken und Winkeln suchen

in alle hoeken en gaten zoeken

2. Winkel (Bereich):

Winkel

(verborgen) hoekje nt

Winkel

schuilhoek

ein entlegener Winkel

een uithoek

3. Winkel MATH:

Winkel

geodriehoek

ˈwin·ken¹ [ˈvɪŋkn̩] VERB intr

1. winken (ein Zeichen geben):

winken

wenken

winken

een teken [o. wenk] geven

dem Kellner winken

de kelner een teken geven

2. winken (schwingen, schwenken):

winken

zwaaien

winken

wuiven

jdm mit Fähnchen/Taschentüchern winken

naar iem met vlaggetjes/zakdoeken wuiven

3. winken übtr (in Aussicht haben):

winken

in het vooruitzicht hebben

dir winkt eine Belohnung/eine Strafe übtr

jou wacht een beloning/een straf