Übersetzungen für „Abonnentin“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

abon·ne·ren¹ <abonneerde zich, h. zich geabonneerd> [abɔnerə(n)] VERB wk ww

abonneren zich abonneren (zich als abonnee opgeven):

abonneren

abonnieren

zich op een krant abonneren

eine Zeitung abonnieren

geabonneerd zijn op een krant

eine Zeitung abonniert haben

zich op de trein/op concerten abonneren

eine Zeitkarte kaufen/(auf) Konzerte abonnieren

ab·sti·nen·tie <abstinentie|s> [ɑpstinɛnsi] SUBST f

abstinentie

Abstinenz f

abon·ne·ment <abonnement|en> [abɔnəmɛnt] SUBST nt

abonnement

Abonnement nt

abonnement verk.

Zeitkarte f

bij abonnement

im Abonnement

een abonnement op een tijdschrift

ein Zeitschriftenabonnement

een abonnement op de ‘Spiegel’

ein Abonnement auf den ‘Spiegel’

abon·nee <abonnee|s> [abɔne] SUBST f

abonnee (krant, tijdschrift)

Abonnent m

abonnee telec.

Fernsprechteilnehmer m

abon·ne·ments·kaart <abonnementskaart|en> [abɔnəmɛn(t)skart] SUBST f

abonnementskaart

Abonnement(s)karte f

abonnementskaart verk.

Zeitkarte f

abon·nee·te·le·vi·sie [abɔneteləvizi] SUBST f geen Pl

abonneetelevisie

Pay-TV nt

in·en·ting <inenting|en> [ɪnɛntɪŋ] SUBST f

inenting

Impfung f

inenting tegen pokken

Pocken(schutz)impfung f

bon·ne·fooi [bɔnəfoj] SUBST f geen Pl

op de bonnefooi

auf gut Glück

op de bonnefooi

aufs Geratewohl

abor·te·ren¹ <aborteerde, h. geaborteerd> [abɔrterə(n)] VERB trans (een zwangerschap onderbreken)

aborteren

abtreiben

zich laten aborteren

eine Abtreibung vornehmen lassen

zij liet zich aborteren

sie hat abgetrieben