Übersetzungen für „Bürgermeisters“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bur·ge·mees·ter <burgemeester|s> [bʏrɣəmestər] SUBST m

burgemeester

Bürgermeister m

burgemeester en wethouders

≈ der Magistrat

burgemeester en schepenen belg

≈ der Magistrat

bur·ger·stand [bʏrɣərstɑnt] SUBST m geen Pl

burgerstand

Bürgertum nt

burgerstand gesch.

bürgerliche(r) Stand m

bur·ger·va·der <burgervader|s, burgervader|en> [bʏrɣərvadər] SUBST m

burgervader

Bürgermeister m

bur·ger·man <burgerlieden, burgerlui> [bʏrɣərmɑn] SUBST m

1. burgerman (iem uit de burgerstand):

burgerman

Bürger m

2. burgerman (iem van eenvoudige afkomst):

burgerman

einfache(r) Bürger m

3. burgerman abw:

burgerman

Kleinbürger m

burgerman

Spießbürger m

burgerman

Spießer m ugs

bur·ger·man·ne·tje <burgermannetje|s> [bʏrɣərmɑnəcə] SUBST nt

burgermannetje

Normalo m

bur·ger·schap [bʏrɣərsxɑp] SUBST nt geen Pl

burgerschap

Bürgerrecht nt

burgerschap (staatsburger)

Staatsbürgerschaft f

bur·ge·rij <burgerij|en> [bʏrɣərɛi] SUBST f

burgerij (als groep)

Bürgerschaft f

burgerij (als klasse)

Bürgertum nt

burgerij (als groep tegenover de militairen)

Zivilisten Pl

bur·ger·lijk <burgerlijke, burgerlijker, burgerlijkst> [bʏrɣərlək] ADJ

1. burgerlijk (tot de burgers behorend):

burgerlijk

bürgerlich

van burgerlijke afkomst

aus bürgerlichem Hause

van burgerlijke afkomst

von bürgerlicher Abstammung [o. Herkunft]

2. burgerlijk abw:

burgerlijk

bürgerlich

burgerlijk

kleinbürgerlich

burgerlijke genoegens

kleinbürgerliche Freuden

3. burgerlijk (behorend bij de staatsburger):

burgerlijk

bürgerlich

burgerlijk

zivil

de burgerlijke beleefdheid

die Höflichkeit

de burgerlijke beleefdheid

der Anstand

het burgerlijk recht

das bürgerliche Recht

het verlies van burgerlijke en politieke rechten

der Ehrverlust

burgerlijke staat

der Personenstand

burgerlijke staat

der Familienstand

(bureau van de) burgerlijke stand

das Standesamt

4. burgerlijk (niet militair):

burgerlijk

zivil

burgerlijke en militaire autoriteiten

Zivil- und Militärbehörden

een burgerlijke betrekking

ein Zivilberuf

bur·ger·plicht <burgerplicht|en> [bʏrɣərplɪxt] SUBST f

burgerplicht

Bürgerpflicht f

bur·ger·wacht¹ <burgerwacht|en> [bʏrɣərwɑxt] SUBST m (toezichthouder)

burgerwacht

Mitglied nt der Bürgerwehr

burgerwacht

Bürgergardist m

bur·ger·za·ken SUBST Pl

burgerzaken

Bürgerbüro nt

burgerzaken

Standes- und Einwohnermeldeamt nt

bur·ger·lucht·vaart [bʏrɣərlʏxtfart] SUBST f geen Pl

burgerluchtvaart

zivile Luftfahrt f

bur·ger·lijk·heid <burgerlijk|heden> [bʏrɣərləkhɛɪt] SUBST f

burgerlijkheid

Bürgerlichkeit f

burgerlijkheid

Kleinbürgerlichkeit f

burgerlijkheid (versterkend)

Spießbürgerlichkeit f

burgerlijkheid (versterkend)

Spießigkeit f ugs

ge·zus·ters [ɣəzʏstərs] SUBST Pl

gezusters

Schwestern Pl

ka·mer·meis·je <kamermeisje|s> [kamərmɛiʃə] SUBST nt

kamermeisje

Zimmermädchen nt

kin·der·meis·je <kindermeisje|s> [kɪndərmɛiʃə] SUBST nt

kindermeisje

Kindermädchen nt