Niederländisch » Deutsch

dienst·klop·per <dienstklopper|s> [dinstklɔpər] SUBST m ugs

dien·ster <dienster|s> [dinstər] SUBST f

dienst·au·to <dienstauto|'s> [dinstɑuto, dinstoto] SUBST m

dienst·meis·je <dienstmeisje|s> [dinstmɛiʃə] SUBST nt

dienst·kle·ding [dinstkledɪŋ] SUBST f geen Pl

dienst·plich·tig [dinstplɪxtəx] ADJ

dienst·wei·ge·raar <dienstweigeraar|s> [dinstwɛiɣərar] SUBST m

dienst·baar [dinstbar] ADJ

2. dienstbaar (dienend):

dienst·jaar <dienst|jaren> [dinstjar] SUBST nt

dienst·doen <deed dienst, h. dienstgedaan> [dinsdun] VERB intr

dienst·tijd [dinstɛit] SUBST m geen Pl

1. diensttijd (tijd gedurende welke men dient):

2. diensttijd (arbeidsjaren nodig voor ambtelijk pensioen):

dienst·doend [dinzdunt] ADJ

dienst·ge·heim <dienstgeheim|en> [dinstxəhɛim] SUBST nt

dienst·knecht <dienstknecht|en> [dinstknɛxt] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski