Übersetzungen für „Drillich“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

dril·len¹ <drilde, h. gedrild> [drɪlə(n)] VERB trans

1. drillen (africhten):

drillen

drillen ugs

voor examens gedrild worden

auf die Prüfungen gedrillt werden

2. drillen (trillende beweging geven):

drillen

schwingen lassen

3. drillen (boren):

drillen

drillen

tril·ling <trilling|en> [trɪlɪŋ] SUBST f

1. trilling (het trillen):

trilling

Beben nt

trilling

Zittern nt

trilling

Vibrieren nt form

trilling

Vibration f form

2. trilling (heen- en weergaande beweging):

trilling

Schwingung f

3. trilling (siddering, beving):

trilling

Beben nt

trilling

Zittern nt

trilling

Erschütterung f

pool·licht [polɪxt] SUBST nt geen Pl

poollicht

Polarlicht nt

dril·boor <dril|boren> [drɪlbor] SUBST f

drilboor

Drillbohrer m

wel·licht [wɛlɪxt] ADV

wellicht

vielleicht

wellicht

womöglich

wellicht

möglicherweise

drif·tig <driftige, driftiger, driftigst> [drɪftəx] ADJ

1. driftig (waaruit woede spreekt):

driftig

wütend

driftig

zornig

iem driftig maken

jdn in Wut versetzen

2. driftig (opvliegend):

driftig

jähzornig

driftig

hitzköpfig

driftig van aard zijn

ein hitziges Temperament haben

3. driftig (heftig):

driftig

heftig

hij stond driftig te gebaren

er stand da und gestikulierte erregt

4. driftig (haastig):

driftig

stürmisch

driftig

hastig

met driftige passen

mit hastigen Schritten