Übersetzungen für „Kürzeren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

mie·ze·ren <miezerde, h. gemiezerd> [mizərə(n)] VERB unpers ww

miezeren

nieseln

pau·ze·ren <pauzeerde, h. gepauzeerd> [pɑuzerə(n)] VERB intr

pauzeren

pausieren

ku·ren¹ [kyrə(n)] SUBST Pl

kuren

Launen Pl

kuren

Mucken Pl ugs

de motor heeft kuren

der Motor hat seine Mucken [o. Tücken]

hij heeft altijd van die vreemde kuren

er hat immer solche Mucken [o. Launen]

ver·ze·ke·ren¹ <verzekerde, h. verzekerd> [vərzekərə(n)] VERB trans

1. verzekeren:

verzekeren (zeker maken van)

sichern

verzekeren (zeker maken van)

sicherstellen

verzekeren (de zekerheid geven)

versichern

er werd hem een onafhankelijk bestaan verzekerd

ihm wurde eine unabhängige Existenz verbürgt

iem van iets verzekeren

jdn einer Sache Gen versichern form

iem van iets verzekeren

jdm etw zusichern

ik verzeker u van mijn hulp

ich sichere Ihnen meine Hilfe zu

2. verzekeren (garanderen):

verzekeren

versichern

ik verzeker u dat …

ich versichere Ihnen, dass …

3. verzekeren (assureren):

verzekeren

versichern

zich verzekeren (tegen)

sich versichern (gegen)

be·la·ze·ren <belazerde, h. belazerd> [bəlazərə(n)] VERB trans

belazeren

beschummeln ugs

belazeren

reinlegen ugs

belazeren

bescheißen ugs

op·la·ze·ren <lazerde op, i. opgelazerd> [ɔplazərə(n)] VERB intr

oplazeren

abhauen

nu·me·re·ren <numereerde, h. genumereerd> [nymererə(n)] VERB trans

numereren

nummerieren