Übersetzungen für „kunst“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

kunst <kunst|en> [kʏnst] SUBST f

1. kunst (benutten van het scheppend vermogen):

kunst

Kunst f

de kunst van Rembrandt

die Kunst Rembrandts

2. kunst (door kunstenaars beoefende discipline):

kunst

Kunst f

de beeldende kunsten

die bildenden Künste

3. kunst (kunstwerk(en)):

kunst

Kunst f

kunst

Kunstwerk nt

4. kunst (kundigheid):

kunst

Kunst f

kunst

Fähigkeit f

kunst

Können nt

dat is uit de kunst

das ist meisterhaft

5. kunst (moeilijke handeling):

kunst

Kunstgriff m

kunst

Kunststück nt

kunst

Kniff m

dat is juist de kunst

das ist (eben) die Kunst

kunsten maken [o. vertonen ]

Tricks vorführen

kunsten maken [o. vertonen ]

Kunststücke zeigen

6. kunst (fratsen) Pl:

kunst

Flausen Pl

ik zal hem die kunsten wel afleren

die Launen [o. Flausen] werde ich ihm schon austreiben

kunst- en vlieg·werk [kʏnstɛnvlixwɛrk] SUBST nt geen Pl

met kunst- en vliegwerk

mit allen möglichen Tricks

Beispielsätze für kunst

hedendaagse kunst

zeitgenössische Kunst

met kunst- en vliegwerk

mit Ach und Krach

de kunst van Rembrandt

die Kunst Rembrandts

kunst met een hoofdletter

wahre Kunst f

museum voor beeldende kunst

Museum für bildende Kunst

begunstiger van de kunst

Kunstförderer

iem de kunst afkijken

jdm eine Fertigkeit absehen

de kunst beschermen

die Kunst fördern

de ornamentele kunst

die ornamentale Kunst

een kunst beoefenen

künstlerisch tätig sein

de culinaire kunst

die Kochkunst

een armoedige kunst

eine armselige Kunst

oefening baart kunst Sprichw

Übung macht den Meister

de beoefenaar van de kunst

der Künstler

de kunst van iem afzien

jdm seine Kunst [o. Fertigkeit] abgucken

dat is uit de kunst

das ist meisterhaft