Übersetzungen für „Pronomina“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

eco·no·mie <economie|ën> [ekonomi] SUBST f

1. economie (staathuishoudkunde):

economie

Volkswirtschaft f

economie

Wirtschaftswissenschaft f meist Pl

2. economie (zuinigheid, bezuiniging):

economie

Wirtschaftlichkeit f

economie

Ökonomie f

3. economie (staathuishoudkundig bestuur):

economie

Wirtschaft f

geleide economie

Planwirtschaft f

4. economie (opzet uit oogpunt van doelmatigheid):

economie

Ökonomie f

pron·ken <pronkte, h. gepronkt> [prɔŋkə(n)] VERB intr

pronken

prunken

met andermans veren pronken übtr

sich mit fremden Federn schmücken

de pauw pronkt

der Pfau schlägt ein Rad

er·go·no·misch [ɛrɣonomis] ADJ

ergonomisch

ergonomisch

front·pa·gi·na <frontpagina|'s> [frɔntpaɣina] SUBST f

frontpagina

Titelseite f

frontpagina

Titelblatt nt

as·tro·no·mie [ɑstronomi] SUBST f geen Pl

astronomie

Astronomie f

as·tro·no·misch [ɑstronomis] ADJ ook übtr

astronomisch

astronomisch

een astronomisch verschijnsel

eine Himmelserscheinung

economisch ADJ

Benutzereintrag

economisch

sparsam