Niederländisch » Deutsch

schrei·en1 <schreide, h. geschreid> [sxrɛiə(n)] VERB trans (plengen)

con·trei·en [kɔntrɛiə(n)] SUBST Pl

be·moei·en <bemoeide zich, h. zich bemoeid> [bəmujə(n)] VERB wk ww zich bemoeien

1. bemoeien (zich mengen (in)):

sich (ein)mischen in +Akk

2. bemoeien (het in orde maken van iets):

aam·bei·en [ambɛiə(n)] SUBST Pl

be·groei·en <begroeide, h. begroeid> [bəɣrujə(n)] VERB trans

be·snoei·en1 <besnoeide, h. besnoeid> [bəsnujə(n)] VERB intr (bezuinigen)

be·vloei·en <bevloeide, h. bevloeid> [bəvlujə(n)] VERB trans

in·groei·en <groeide in, i. ingegroeid> [ɪŋɣrujə(n)] VERB intr

op·bloei·en <bloeide op, i. opgebloeid> [ɔblujə(n)] VERB intr

uit·roei·en <roeide uit, h. uitgeroeid> [œytrujə(n)] VERB trans

1. uitroeien (rooien):

2. uitroeien (verdelgen):

3. uitroeien (ten einde roeien):

ver·foei·en <verfoeide, h. verfoeid> [vərfujə(n)] VERB trans

ver·moei·en <vermoeide, h. vermoeid> [vərmujə(n)] VERB trans

be·schoei·en <beschoeide, h. beschoeid> [bəsxujə(n)] VERB trans

be·sproei·en <besproeide, h. besproeid> [bəsprujə(n)] VERB trans

1. besproeien (sproeiend begieten):

uit·bloei·en <i. uitgebloeid> [œydblujə(n)] VERB intr

ver·knoei·en <verknoeide, h. verknoeid> [vərknujə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski