Niederländisch » Deutsch

af·la·den <laadde af, h. afgeladen> [ɑfladə(n)] VERB trans

ont·la·den2 <ontlaadde, h. ontladen> [ɔntladə(n)] VERB trans

2. ontladen (vuurwapens):

3. ontladen (elektrische lading):

uit·la·den <laadde uit, h. uitgeladen> [œytladə(n)] VERB trans

ver·la·den <verlaadde, h. verladen> [vərladə(n)] VERB trans

aan·ra·den <raadde aan/ried aan, h. aangeraden> [anradə(n)] VERB trans

la·den <laadde, h. geladen> [ladə(n)] VERB trans

2. laden (vuurwapens):

3. laden (van elektriciteit voorzien):

hij is geladen übtr

be·la·den <belaadde, h. beladen> [bəladə(n)] VERB trans

in·la·den <laadde in, h. ingeladen> [ɪnladə(n)] VERB trans

op·la·den <laadde op, h. opgeladen> [ɔpladə(n)] VERB trans

1. opladen (op iets laden):

laden auf +Akk

2. opladen (bevrachten):

3. opladen (elektrisch laden):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski