Niederländisch » Deutsch

in·men·gen2 <mengde zich in, h. zich ingemengd> [ɪmɛŋə(n)] VERB wk ww

inmengen zich inmengen (zich bemoeien):

aan·men·gen <mengde aan, h. aangemengd> [amɛŋə(n)] VERB trans

ver·men·gen2 <vermengde zich, h. zich vermengd> [vərmɛŋə(n)] VERB wk ww zich vermengen

1. vermengen (een mengsel vormen):

2. vermengen (kruisen):

in·bren·gen <bracht in, h. ingebracht> [ɪmbrɛŋə(n)] VERB trans

1. inbrengen (naar binnen brengen):

2. inbrengen (inleggen):

3. inbrengen (afstaan voor de handelszaak):

4. inbrengen (meebrengen in een huwelijk):

aan·len·gen <lengde aan, h. aangelengd> [anlɛŋə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski