Niederländisch » Deutsch

aan·be·ste·den <besteedde aan, h. aanbesteed> [ambəstedə(n)] VERB trans

1. aanbesteden (voor prijsopgave beschikbaar stellen):

aan·bren·gen <bracht aan, h. aangebracht> [ambrɛŋə(n)] VERB trans

5. aanbrengen (meebrengen in het huwelijk):

be·ste·ding <besteding|en> [bəstedɪŋ] SUBST f

1. besteding (tijd):

2. besteding (geld):

aan·be·ta·ling <aanbetaling|en> [ambətalɪŋ] SUBST f

aan·be·ve·ling <aanbeveling|en> [ambəvelɪŋ] SUBST f

2. aanbeveling (lijst van personen):

3. aanbeveling (wat tot aanbeveling strekt):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski