Übersetzungen für „aanstaande“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

aan·staan·de¹ <aanstaande|n> [anstandə] SUBST m en f

aanstaande

Zukünftige(r) f(m)

aan·staan·de² [anstandə] ADJ

1. aanstaande (eerstkomend):

aanstaande

nächste(r, s)

dinsdag aanstaande

(am) nächsten Dienstag

2. aanstaande:

aanstaande (toekomstig)

(zu)künftig

aanstaande (nog in opleiding)

angehend

de aanstaande burgemeester

der künftige Bürgermeister

aanstaande moeders

werdende Mütter

3. aanstaande (nabij in de tijd):

aanstaande

bevorstehend

de verlossing is aanstaande

die Entbindung steht bevor

Beispielsätze für aanstaande

dinsdag aanstaande

(am) nächsten Dienstag

aanstaande moeders

werdende Mütter

de verlossing is aanstaande

die Entbindung steht bevor

de aanstaande burgemeester

der künftige Bürgermeister

een aanstaande moeder

eine werdende Mutter

haar aanstaande echtgenoot

ihr künftiger Ehemann