Niederländisch » Deutsch

abor·te·ren2 <aborteerde, h. geaborteerd> [abɔrterə(n)] VERB intr (een miskraam hebben)

abon·ne·ren1 <abonneerde zich, h. zich geabonneerd> [abɔnerə(n)] VERB wk ww

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] VERB trans (wegsturen)

in·kwar·tie·ren <kwartierde in, h. ingekwartierd> [ɪŋkwɑrtirə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski