Niederländisch » Deutsch

ad·ver·te·ren <adverteerde, h. geadverteerd> [ɑtfərterə(n)] VERB trans

ad·vi·se·ren <adviseerde, h. geadviseerd> [ɑtfizerə(n)] VERB trans

2. adviseren econ.:

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] VERB intr

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

ho·ve·nier <hovenier|s> [hovənir] SUBST m

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

ad·ver·teer·der <adverteerder|s> [ɑtfərterdər] SUBST m

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> VERB intr

har·mo·nië·ren <harmonieerde, h. geharmonieerd> [hɑrmonijerə(n)] VERB intr

in·ter·ve·nië·ren <intervenieerde, h. geïntervenieerd> [ɪntərvenijerə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski