Übersetzungen für „aufgepasst“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

af·ge·past [ɑfxəpɑst] ADJ

1. afgepast (stoffen):

afgepast

abgemessen

2. afgepast:

afgepast (in de juiste maat afgemeten)

passend

afgepast (geld)

abgezählt

on·ge·past <ongepaste, ongepaster, meest ongepast> [ɔŋɣəpɑst] ADJ

1. ongepast:

ongepast (onfatsoenlijk)

unanständig

ongepast (optreden)

unschicklich form

ongepaste taal

unanständige Sprache f

2. ongepast (misplaatst):

ongepast

unpassend

ongepast

unangebracht

ongepast

unangemessen

op een ongepast ogenblik

im unpassenden Augenblick

een ongepast verwijt

ein unangemessener Vorwurf

toe·ge·past [tuɣəpɑst] ADJ

toegepast

angewandt

ge·past <gepaste, gepaster, meest gepast> [ɣəpɑst] ADJ

1. gepast (geschikt):

gepast

passend

gepast

angemessen

hij gaf een gepast antwoord

er gab eine passende Antwort

2. gepast (betamelijk):

gepast

schicklich form

gepast

geziemend form

het is niet gepast

es ziemt sich nicht form

3. gepast (in de verlangde hoeveelheid):

gepast

passend

met gepast geld betalen

passenden zahlen