Niederländisch » Deutsch

af·wij·kend ADJ

afwijkend → afwijken

Siehe auch: afwijken

af·wij·ken <week af, i. afgeweken> [ɑfwɛikə(n)] VERB intr

hard·wer·kend [hɑrtwɛrkənt] ADJ

ont·wij·kend [ɔntwɛikənt] ADJ

1. ontwijkend (trachtend een botsing te voorkomen):

Ausweich-

2. ontwijkend (indirect):

zacht·wer·kend [zɑxtwɛrkənt] ADJ

angst·wek·kend [ɑŋstwɛkənt] ADJ

zelf·wer·kend [zɛləfwɛrkənt] ADJ

spre·kend1 <sprekende, sprekender, sprekendst> [sprekənt] ADJ

1. sprekend (geluid gevend):

3. sprekend (duidelijk):

4. sprekend (met veel uitdrukking):

op·wek·kend <opwekkende, opwekkender, opwekkendst> [ɔpwɛkənt] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski