Niederländisch » Deutsch

baak <baken> [bak] SUBST f

ba·rak <barak|ken> [barɑk] SUBST f

na·ma·ken <maakte na, h. nagemaakt> [namakə(n)] VERB trans

1. namaken (maken naar een model):

bam·boe [bɑmbu] SUBST nt of m geen Pl

1. bamboe (gewas):

Bambus m

2. bamboe (stengel):

bak <bak|ken> [bɑk] SUBST m

2. bak (grap):

bak
Witz m
bak
Spaß m
bak

3. bak (gevangenis):

bak
bak
Knast m

4. bak (kop):

bak
Tasse f

bad·pak <badpak|ken> [bɑtpɑk] SUBST nt

bal·kon <balkon|s> [bɑlkɔn] SUBST nt

1. balkon bouww.:

Balkon m

2. balkon (rang van plaatsen):

Balkon m

3. balkon (openbaar vervoer):

bal·zak <balzak|ken> [bɑlzɑk] SUBST m

na·maak [namak] SUBST m geen Pl

ha·mam <hamam|s> [hamɑm] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski