Übersetzungen für „behangerswerk“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·han·ger <behanger|s> [bəhɑŋər] SUBST m

behanger

Tapezierer m

pi·o·niers·werk [pijonirswɛrk] SUBST nt geen Pl

pionierswerk

Pionierarbeit f

be·han·gen <behing, h. behangen> [bəhɑŋə(n)] VERB trans

1. behangen (bedekken):

behangen

behängen

2. behangen (met behang bekleden):

behangen

tapezieren

be·han·de·len <behandelde, h. behandeld> [bəhɑndələ(n)] VERB trans

1. behandelen:

behandelen (omgaan met)

behandeln

behandelen (afhandelen)

erledigen

dit behandelt hij zelf

dies erledigt er persönlich

2. behandelen (uiteenzetten):

behandelen

behandeln

behandelen

erörtern

behandelen

besprechen

3. behandelen (als arts verzorgen):

behandelen

behandeln

de behandelend geneesheer

der behandelnde Arzt

4. behandelen jur. (berechten):

behandelen

verhandeln

5. behandelen jur. (verdedigen):

behandelen

vertreten

behandelen

verteidigen

jon·ge·ren·werk [jɔŋərə(n)wɛrk] SUBST nt geen Pl

jongerenwerk

Jugendarbeit f

le·vens·werk [levənswɛrk] SUBST nt geen Pl

levenswerk

Lebenswerk nt

red·dings·werk [rɛdɪŋswɛrk] SUBST nt geen Pl

reddingswerk

Rettungsarbeit f meist Pl

hand·werk <handwerk|en> [hɑntwɛrk] SUBST nt

handwerk

Handarbeit f

handwerk (als ambacht, beroep)

Handwerk nt

handwerk (beroep)

Gewerbe nt

be·hang·sel·pa·pier [bəhɑŋsəlpɑpir] SUBST nt

behangselpapier

Tapete f