Niederländisch » Deutsch

be·stek <bestek|ken> [bəstɛk] SUBST nt

1. bestek (eetgerei):

Besteck nt

3. bestek (beschrijving van maatregelen):

Konzept nt

beeld <beeld|en> [belt] SUBST nt

2. beeld (tweedimensionaal):

Bild nt

4. beeld (afschijnsel):

Bild nt

6. beeld (voorstelling in de geest):

Bild nt

7. beeld (evenbeeld):

Bild nt

be·zield <bezielde, bezielder, bezieldst> [bəzilt] ADJ

1. bezield (geestdriftig):

2. bezield (met een ziel):

seelenvoll form

be·kneld [bəknɛlt] ADJ

be·stand1 <bestand|en> [bəstɑnt] SUBST nt

1. bestand (wapenstilstand):

2. bestand (verzameling gegevens):

Datei f

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski