Niederländisch » Deutsch

over·ˈdrij·ven1 <overdreef, h. overdreven> [ovərdrɛivə(n)] VERB trans

bij·een·drij·ven <dreef bijeen, h. bijeengedreven> [bɛiendrɛivə(n)] VERB trans

bo·ven·dien [bovəndin] ADV

ver·drij·ven <verdreef, h. verdreven> [vərdrɛivə(n)] VERB trans

1. verdrijven (verjagen, doen verdwijnen):

2. verdrijven (doorbrengen):

uit·een·drij·ven <dreef uiteen, h. uiteengedreven> [œytendrɛivə(n)] VERB trans

in·drij·ven1 <dreef in, i. ingedreven> [ɪndrɛɪvə(n)] VERB intr (drijvend komen in)

aan·drij·ven1 <dreef aan, i. aangedreven> [andrɛivə(n)] VERB intr

op·drij·ven <dreef op, h. opgedreven> [ɔbdrɛivə(n)] VERB trans

weg·drij·ven1 <dreef weg, h. weggedreven> [wɛɣdrɛɪvə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski