Übersetzungen für „braakakker“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

klaar·wak·ker [klarwɑkər] ADJ

klaarwakker

hellwach

bouw·vak·ker <bouwvakker|s> [bɑuvɑkər] SUBST m

bouwvakker

Bauarbeiter m

bouwvakker

Bauhandwerker m

ban·ket·bak·ker <banketbakker|s> [bɑŋkɛdbɑkər] SUBST m

banketbakker

Konditor m

banketbakker

Feinbäcker m

braak·mid·del <braakmiddel|en> [brakmɪdəl] SUBST nt

braakmiddel

Brechmittel nt

kren·ten·kak·ker <krentenkakker|s> [krɛntə(n)kɑkər] SUBST m

krentenkakker

Knauser m

krentenkakker

Knicker m

krentenkakker

Geizkragen m

braak·lig·gend [braklɪɣənt] ADJ attr

braakliggend

brachliegend

braad·zak <braadzak|ken> [bratsɑk] SUBST m

braadzak

Bratschlauch m

braad·slee <braadslee|ën> [bratsle] SUBST f

braadslee

Bratpfanne f

ge·jak·ker [ɣəjɑkər] SUBST nt geen Pl

1. gejakker (rijden):

gejakker

Raserei f

2. gejakker (gehaast):

gejakker

Gehetze nt

gejakker

Hetzerei f

hout·hak·ker <houthakker|s> [hɑuthɑkər] SUBST m

houthakker

Holzfäller m