Niederländisch » Deutsch

me·cha·ni·se·ren <mechaniseerde, h. gemechaniseerd> [mexanizerə(n)] VERB trans

cel·lo·faan® [sɛlofan] SUBST nt geen Pl

cel·lu·lair [sɛlylɛːr] ADJ

2. cellulair biol.:

Zellular-

ce·le·bre·ren <celebreerde, h. gecelebreerd> [seləbrerə(n)] VERB trans

1. celebreren (vieren):

2. celebreren (opdragen van het misoffer):

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] VERB intr

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

op·han·den [ɔphɑndə(n)]

op·han·gen1 <hing op, h. opgehangen> [ɔphɑŋə(n)] VERB trans

1. ophangen (in de hoogte hangen):

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski