Übersetzungen für „circusdirektor“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

cir·cu·lai·re <circulaire|s> [sɪrkylɛːrə] SUBST f

circulaire

Rundschreiben nt

cir·cu·le·ren <circuleerde, h. gecirculeerd> [sɪrkylerə(n)] VERB intr

circuleren

zirkulieren

cir·cuit <circuit|s> [sɪrkwi] SUBST nt

1. circuit:

circuit (gesloten parcours)

Piste f

circuit (parcours)

Rennstrecke f

2. circuit (rondgang):

circuit

Runde f

3. circuit:

circuit (kring, keten: enge personenkring)

Kreis m

circuit (kring, keten: van instanties)

Apparat m

circuit (kring, keten: scène, wereldje)

Szene f

het alternatieve circuit

die Alternativszene

het ambtelijk circuit

der Beamtenapparat

het grijze circuit

der graue Kapitalmarkt

4. circuit (stroomkring):

circuit

Kreis m

cir·kel·sec·tor <cirkelsector|en> [sɪrkəlsɛktɔr] SUBST m wisk.

cirkelsector

Kreisausschnitt m