Übersetzungen für „dagelijks“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

da·ge·lijks [daɣələks] ADJ

1. dagelijks (daags):

dagelijks

täglich

de dagelijkse behoefte

der Tagesbedarf

de dagelijkse kleren

die Alltagskleidung

de dagelijkse spreektaal

die Alltagssprache

2. dagelijks (gewoon):

dagelijks

(all)täglich

het dagelijks bestuur

die Geschäftsführung

het dagelijks bestuur (van een gemeente)

der Magistrat

de dagelijkse sleur

der (graue) Alltag

Beispielsätze für dagelijks

artikelen voor dagelijks gebruik

Bedarfsartikel m

de sirenes huilen dagelijks

die Sirenen heulen täglich

het dagelijks bestuur

der geschäftsführende Ausschuss

de artikelen voor dagelijks gebruik

die Artikel des täglichen Bedarfs