Übersetzungen für „kleren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

kle·ren [klerə(n)] SUBST

kleren

Kleider Pl

kleren (kleding vooral)

Kleidung f

kleren (kleding vooral)

Klamotten Pl ugs

kleren (kleding vooral)

Sachen Pl ugs

dat gaat iem niet in zijn koude kleren zitten übtr

das geht jdm ganz schön unter die Haut

met kleren en al

in voller Bekleidung

kleren maken de man Sprichw

Kleider machen Leute

Beispielsätze für kleren

gebruikte kleren

gebrauchte Kleider Pl

blitse kleren

scharfe(n) Klamotten Pl ugs

schunnige kleren

schäbige Kleidung f

kleren afkloppen

Kleider abklopfen

aan iems kleren plukken

an jds Kleidung zupfen

in zijn kleren schieten

schnell in die Kleider fahren

uit zijn kleren groeien

aus seinen Kleidern herauswachsen

met kleren en al

in voller Bekleidung

kleren in orde brengen

Kleider in Ordnung bringen

kleren maken de man Sprichw

Kleider machen Leute

de zondagse kleren

die Sonntagskleidung

zijn kleren verfomfaaien

seine Kleidung verlottern lassen

mijn kleren dropen übtr

meine Kleider trieften (vor Nässe)

zijn kleren scheuren

sich Dat die Kleider aufreißen [o. zerreißen]

zijn kleren schroeien

sich Dat die Kleidung ansengen

oude kleren afdanken

alte Kleider ausrangieren

een pak kleren

ein Bündel Kleider

de daagse kleren

die Alltagskleider Pl

de dagelijkse kleren

die Alltagskleidung

sneeuw van zijn kleren schudden

Schnee von den Kleidern (ab)schütteln