Niederländisch » Deutsch

den·de·ren <denderde, h. gedenderd> [dɛndərə(n)] VERB intr

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

pen·si·o·ne·ren <pensioneerde, h. gepensioneerd> [pɛnʃonerə(n)] VERB trans

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

in·ten·si·ve·ren <intensiveerde, h. geïntensiveerd> [ɪntɛnziverə(n)] VERB trans

den·de·rend [dɛndərənt] ADJ

1. denderend (donderend):

2. denderend (geweldig):

de·ni·gre·rend <denigrerende, denigrerender, denigrerendst> [deniɣrerənt] ADJ

con·den·se·ren <condenseerde, h. gecondenseerd> [kɔndɛnzerə(n)] VERB trans

ver·lui·e·ren <verluierde, h. verluierd> [vərlœyərə(n)] VERB trans

de·fi·nië·ren <definieerde, h. gedefinieerd> [defin(i)jerə(n)] VERB trans

de·sen·si·bi·li·se·ren <desensibiliseerde, h. gedesensibiliseerd> [desɛnsibilizerə(n)] VERB trans

den·si·teit [dɛnsitɛit] SUBST f geen Pl

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

li·nië·ren <linieerde, h. gelinieerd> [linijerə(n)] VERB trans

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski