Niederländisch » Deutsch

door·re·ge·nen <regende door, h./i. doorgeregend> [doreɣənə(n)] VERB intr

1. doorregenen (regen doorlaten):

2. doorregenen (voortgaan met regenen):

door·slik·ken <slikte door, h. doorgeslikt> [dorslɪkə(n)] VERB trans

door·ˈsnij·den1 <doorsneed, h. doorsneden> [dorsnɛidə(n)] VERB trans

door·spek·ken <doorspekte, h. doorspekt> [dorspɛkə(n)] VERB trans

door·sla·pen <sliep door, h. doorgeslapen> [dorslapə(n)] VERB intr

1. doorslapen (verder slapen):

2. doorslapen (slapend doorbrengen):

door·spe·len1 <speelde door, h. doorgespeeld> [dorspelə(n)] VERB trans

1. doorspelen (ten einde toe spelen):

2. doorspelen (aan iem toespelen):

doorspelen SPORT

ˈdoor·ste·ken <stak door, h. doorgestoken> [dorstekə(n)] VERB trans

1. doorsteken (door, in een opening brengen):

stecken durch +Akk

2. doorsteken (een opening maken in):

ˈdoor·sto·ten1 <stootte door/stiet door, i. doorgestoten> [dorstotə(n)] VERB intr

1. doorstoten (voortgaan met stoten):

door·schij·nend [dorsxɛinənt] ADJ

door·scheu·ren1 <scheurde door, h. doorgescheurd> [dorsxørə(n)] VERB trans (stukscheuren)

door·schie·ten1 <doorschoot, h. doorschoten> [dorsxitə(n)] VERB trans

door·schui·ven1 <schoof door, i. doorgeschoven> [dorsxœyvə(n)] VERB intr

2. doorschuiven (naar een andere plaats, positie gaan):

por·se·lei·nen [pɔrsəlɛinə(n)] ADJ

door·spoe·len <spoelde door, h. doorgespoeld> [dorspulə(n)] VERB trans

2. doorspoelen (spoelend door een vloeistof halen):

3. doorspoelen (eten):

4. doorspoelen (geluids- of videoband):

door·spre·ken1 <sprak door, h. doorgesproken> [dorsprekə(n)] VERB intr (doorgaan met spreken)

in·sei·nen <seinde in, h. ingeseind> [ɪnsɛinə(n)] VERB trans

door·slaan1 <sloeg door, h. doorgeslagen> [dorslan] VERB trans

door·sne·de <doorsnede|s, doorsnede|n> [dorsnedə] SUBST f

1. doorsnede (snijvlak):

2. doorsnede (denkbeeldig vlak):

4. doorsnede (middellijn):

5. doorsnede (gemiddeld):

im Schnitt ugs

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski