Übersetzungen für „kosten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

kos·ten <kostte, h. gekost> [kɔstə(n)] VERB intr

1. kosten (geld):

kosten

kosten +Akk

dat zal u geld kosten

das wird Sie eine Menge kosten

vragen kost geen geld

fragen kostet nichts

zijn kinderen kosten hem veel geld

seine Kinder kosten ihn viel Geld

hoeveel kost het? (bij het afrekenen)

was macht es?

wat kost het?

wie viel kostet es?

2. kosten (vereisen):

kosten

kosten

kosten

erfordern

kosten

verlangen

dat kost mij veel hoofdbrekens

das bereitet mir viel Kopfzerbrechen

dat kost moeite

das verlangt Mühe

dit karwei kost heel wat tijd

diese Arbeit nimmt viel Zeit in Anspruch

koste wat kost

es koste, was es wolle

hij wil koste wat kost mee

er will unbedingt mit

Beispielsätze für kosten

vaste kosten econ.

Fixkosten Pl

oplopende kosten

(an)steigende [o. zunehmende] Kosten Pl

directe kosten

direkte [o. unmittelbare] Kosten

bijkomende kosten

Nebenkosten

kosten koper

≈ zuzüglich Maklerkosten und Gebühren

tegen de kosten opzien

die Kosten scheuen

iem op kosten jagen

jdn in Unkosten stürzen

bijdragen in de kosten

sich an den Kosten beteiligen

de daaraan verbonden kosten

die damit verbundenen Kosten

een flinke duit kosten

ein kleines Vermögen kosten

de indirecte kosten econ.

die Gemeinkosten

kosten van levensonderhoud

Lebenshaltungskosten Pl

de kosten liquideren

die Kosten festsetzen

de kosten bestrijden

die Kosten bestreiten

veel kosten meebrengen

viele Kosten mit sich bringen

kosten en onkosten econ.

Kosten und Spesen

de kosten inperken

die Kosten eindämmen

heel wat inspanning/kosten

einige Anstrengung/beträchtliche Kosten

de meerdere kosten

die Mehrkosten Pl