Niederländisch » Deutsch

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

re·vol·te·ren2 <revolteerde, h. gerevolteerd> [revɔlterə(n)] VERB trans (in opstand brengen)

feest·vie·ren <vierde feest, h. feestgevierd> [festfirə(n)] VERB intr

1. feestvieren (feesten):

2. feestvieren (gedenkdag vieren):

ze·ge·vie·ren <zegevierde, h. gezegevierd> [zeɣəvirə(n)] VERB intr

1. zegevieren (overwinning behalen):

re·vol·ver <revolver|s> [revɔlvər] SUBST m (vuurwapen)

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

evo·lu·tie·leer [evoly(t)siler] SUBST f geen Pl

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

evo·lu·tie <evolutie|s> [evoly(t)si] SUBST f

va·rië·ren1 <varieerde, h. gevarieerd> [varijerə(n)] VERB trans ook muz.

ko·pië·ren <kopieerde, h. gekopieerd> [kopijerə(n)] VERB trans

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

hoef·die·ren [huvdirə(n)] SUBST Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski