Übersetzungen für „ferienprogramm“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·gin·sel·pro·gram·ma <beginselprogramma|'s> [bəɣɪnsəlproɣrɑma] SUBST nt

beginselprogramma

Grundsatzprogramm nt

beginselprogramma

Parteiprogramm nt

praat·pro·gram·ma <praatprogramma|'s> [pratproɣrɑma] SUBST nt

praatprogramma TV

Gesprächsrunde f

praatprogramma (talkshow)

Talkshow f

ra·dio·pro·gram·ma <radioprogramma|'s> [radijoproɣrɑma] SUBST nt (programma van uitzendingen)

radioprogramma

Rundfunkprogramm nt

radioprogramma

Hörfunkprogramm nt

radioprogramma

Radioprogramm nt

pro·gram·ma <programma|'s> [proɣrɑma] SUBST nt

programma

Programm nt

het hele programma afwerken

das ganze Programm abwickeln

wij hebben vandaag een druk(bezet) programma

wir haben heute ein volles Programm

een fraai uitgevoerd programma

ein schön aufgemachtes Programm

een wasmachine met vijf programma's

eine Waschmaschine mit fünf Programmen

voor·pro·gram·ma <voorprogramma|'s> [vorproɣrɑma] SUBST nt

voorprogramma

Vorprogramm nt

stuur·pro·gram·ma <stuurprogramma|'s> [styrproɣrɑma] SUBST nt

stuurprogramma

Steuerungsprogramm nt

stuurprogramma

Treiber m

mi·cro·gram <microgram|men> [mikroɣrɑm] SUBST nt

microgram

Mikrogramm nt

ste·no·gram <stenogram|men> [stenoɣrɑm] SUBST nt

stenogram

Stenogramm nt

re·tro·gra·de¹ <retrograde|n, retrograde|s> [retroɣradə] SUBST f

retrograde lit.

Palindrom nt

retrograde muz.

Krebs m

retrograde muz.

Krebsgang m