Übersetzungen für „finalsieg“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

fi·na·list <finalist|en> [finalɪst] SUBST m

finalist

Finalist m

fi·na·lis·te SUBST f

finaliste weibliche Form von finalist

Siehe auch: finalist

fi·na·list <finalist|en> [finalɪst] SUBST m

finalist

Finalist m

fi·nan·cier <financier|s> [finɑnsir] SUBST m

1. financier (het beheer van geld):

financier

Finanzverwalter m

hij is een goed financier

er kann gut mit Geld umgehen

2. financier (het verschaffen van geld):

financier

Finanzier m

fi·na·le <finale|s> [finalə] SUBST f

1. finale muz.:

finale

Finale nt

2. finale SPORT:

finale

Finale nt

finale

Endspiel nt

finale (laatste ronde)

Endrunde f

in de finale zitten

im Finale stehen

dit elftal speelt de finale

diese Mannschaft bestreitet das Finale

fi·nan·ci·eel [finɑnʃel] ADJ

financieel

finanziell

financieel

Finanz-

financieel

Geld-

de financiële rekenkunde

das Zinseszinsrechnen

fi·nan·cie·ring [finɑnsirɪŋ] SUBST f geen Pl

financiering

Finanzierung f

externe financiering

Außenfinanzierung f

fi·nan·ci·ën [finɑnsijə(n)] SUBST Pl

financiën

Finanzen Pl

het departement van Financiën

das Finanzministerium

de minister van Financiën

der Finanzminister

mijn financiën raken uitgeput

meine finanziellen Mittel sind allmählich erschöpft

fi·nes·se <finesse|s> [finɛsə] SUBST f

finesse

Finesse f

finesse (detail)

Detail nt

iets in (de) finesses kennen

etw bis ins Detail kennen

fine·li·ner <fineliner|s> [fɑjnlɑjnər] SUBST f

fineliner

Fineliner m

fi·ni·shen <finishte, i. gefinisht> [fɪnɪʃə(n)] VERB intr

finishen

durchs Ziel gehen

deze wielrenner kan niet goed finishen

dieser Radrennfahrer legt einen schwachen Endspurt hin