Übersetzungen für „fortgelaufen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

lang·lau·fen [lɑŋlɑufə(n)] SUBST nt geen Pl

langlaufen

langlaufen

uit·ge·la·ten <uitgelaten, uitgelatener, uitgelatenst> [œytxəlatə(n)] ADJ

uitgelaten

ausgelassen

for·tuin¹ [fɔrtœyn] SUBST f geen Pl

1. fortuin übtr:

fortuin (het lot)

Schicksal nt

fortuin (voorspoed)

Fortune f form

de speelbal der fortuin zijn

der Spielball des Schicksals sein

2. fortuin (geluksgodin):

fortuin

Fortuna f

for·ce·ren¹ <forceerde zich, h. zich geforceerd> [fɔrserə(n)] VERB wk ww zich forceren

1. forceren (zich dwingen):

forceren

sich zwingen (zu)

zij forceerde zich tot een vriendelijk antwoord

sie quälte sich eine freundliche Antwort ab

2. forceren (zich te veel inspannen):

forceren

sich überanstrengen

forceren

sich überstrapazieren