Übersetzungen für „getrouwd“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·trouwd [ɣətrɑut] ADJ

getrouwd

verheiratet

getrouwd

vermählt form

zo zijn we niet getrouwd übtr

so haben wir nicht gewettet ugs

Beispielsätze für getrouwd

wettig getrouwd

rechtmäßig verheiratet

kerkelijk getrouwd zijn

kirchlich getraut sein

met iem getrouwd zijn

mit jdm verheiratet sein

ze is rijk getrouwd

sie hat eine gute Partie gemacht

jong getrouwd zijn

jung geheiratet haben

op huwelijkse voorwaarden getrouwd zijn

in Gütertrennung leben

zo zijn we niet getrouwd übtr

so haben wir nicht gewettet ugs

zo zijn we niet getrouwd! übtr

so haben wir nicht gewettet!

in gemeenschap van goederen getrouwd zijn jur.

in Gütergemeinschaft Dat leben

als ik vragen mag, bent u getrouwd?

darf ich fragen, ob Sie verheiratet sind?

hij is met een rijke vrouw getrouwd

er hat reich geheiratet

op zijn twintigste jaar is hij getrouwd

mit 20 Jahren hat er geheiratet