Niederländisch » Deutsch

golf·slag [ɣɔlfslɑx] SUBST m geen Pl

1. golfslag (het slaan van de golven):

brand·glas <brand|glazen> [brɑntxlɑs] SUBST nt

wijn·glas <wijn|glazen> [wɛiŋɣlɑs] SUBST nt

maat·glas <maat|glazen> [matxlɑs] SUBST nt

ver·groot·glas <vergroot|glazen> [vərɣrotxlɑs] SUBST nt

gol·den VERB

golden 3. Pers Pl Imperf van gelden¹, gelden²

Siehe auch: gelden , gelden

gel·den2 <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VERB unpers ww (betreffen)

mat·glas [mɑtxlɑs] SUBST nt geen Pl

1. matglas ((venster)glas):

2. matglas (glasplaat):

golf·baan <golf|banen> [ɡɔlvban, ɣɔlvban] SUBST f

bos·klas <bosklas|sen> [bɔsklɑs] SUBST f belg

melk·plas <melkplas|sen> [mɛlkplɑs] SUBST m

1. melkplas (hoeveelheid melk):

2. melkplas (overschot):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski