Übersetzungen für „hanger“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

han·gen¹ <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] VERB trans (bevestigen, ophangen)

hangen

(auf)hängen

zijn jas aan de kapstok hangen

seinen Mantel an die Garderobe hängen

de was buiten hangen

die Wäsche draußen aufhängen

iets te drogen hangen

etw zum Trocknen aufhängen

han·gar [hɑŋɡar]

hangar

Hangar m

hangar (vliegtuigloods)

Flugzeughalle f

zan·ger <zanger|s> [zɑŋər] SUBST m

zanger

Sänger m

han·gend [hɑŋənt] ADJ

1. hangend (niet staand):

hangend

hängend

met hangende pootjes bij iem komen

zu Kreuze kriechen ugs

2. hangend (onbeslist):

hangend

schwebend

hangend

in der Schwebe

de onderhandelingen zijn hangende

die Verhandlungen sind in der Schwebe

een hangend proces

ein schwebendes Verfahren

han·gaar <hangaar|s> [hɑŋɣar] SUBST m

hangaar

Hangar m

zwan·ger [zwɑŋər] ADJ

zwanger

schwanger

van iets zwanger zijn [o. gaan] übtr

mit etw Dat schon lange schwanger gehen scherzh