Niederländisch » Deutsch

her·eni·gen <herenigde, h. herenigd> [hɛrenəɣə(n)] VERB trans

1. herenigen (weer bijeenbrengen):

2. herenigen (verzoenen):

her·eni·ging [hɛrenəɣɪŋ] SUBST f geen Pl

2. hereniging (verzoening):

ach·ter·een·vol·gend [ɑxtərenvɔlɣənt] ADJ

aan·ma·ti·gend <aanmatigende, aanmatigender, aanmatigendst> [amatəɣənt] ADJ

he·ren·boer <herenboer|en> [herə(n)bur] SUBST m

1. herenboer (boer uit liefhebberij):

he·ren·mo·de [herə(n)modə] SUBST f geen Pl

1. herenmode (mode van herenkleding):

2. herenmode (artikelen):

drei·gend [drɛiɣənt] ADJ

1. dreigend (dreiging uitdrukkend):

2. dreigend (op het punt staande te gebeuren):

he·ren·fiets <herenfiets|en> [herə(n)fits] SUBST f

be·vre·di·gend <bevredigende, bevredigender, bevredigendst> [bəvredəɣənt] ADJ

neer·bui·gend <neerbuigende, neerbuigender, neerbuigendst> [nerbœyɣənt] ADJ

drin·gend <dringende, dringender, dringendst> [drɪŋənt] ADJ (urgent; met aandrang)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski