Niederländisch » Deutsch

ver·la·gen <verlaagde, h. verlaagd> [vərlaɣə(n)] VERB trans

2. verlagen (zedelijk laag doen staan):

ver·sla·gen <verslagen, verslagener, verslagenst> [vərslaɣə(n)] ADJ

te·rug·vra·gen <vraagde terug/vroeg terug, h. teruggevraagd> [tərʏxfraɣə(n)] VERB trans

1. terugvragen (vragen iets terug te geven):

2. terugvragen (uitnodigen):

be·raad·sla·gen <beraadslaagde, h. beraadslaagd> [bəratslaɣə(n)] VERB intr

be·kla·gen1 <beklaagde, h. beklaagd> [bəklaɣə(n)] VERB trans

1. beklagen (medelijden uiten):

ge·sla·gen1 [ɣəslaɣə(n)] ADJ

wee·kla·gen <weeklaagde, h. geweeklaagd> [weklaɣə(n)] VERB intr

wel·sla·gen [wɛlslaɣə(n)] SUBST nt geen Pl

be·toe·la·gen <betoelaagde, h. betoelaagd> [bətulaɣə(n)] VERB trans belg


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski