Übersetzungen für „hijgende“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

hij·gen <hijgde, h. gehijgd> [hɛiɣə(n)] VERB intr

1. hijgen:

hijgen (hoorbaar ademhalen)

keuchen

hijgen (van grotere dieren)

schnauben

hijgen (van honden)

hecheln

2. hijgen (een machine):

hijgen

schnaufen

be·dien·de <bediende|n, bediende|s> [bədində] SUBST m en f

1. bediende (iem in ondergeschikte betrekking):

bediende

Angestellte(r) f(m)

de jongste bediende

der Lehrling

2. bediende (dienaar):

bediende

Diener m

3. bediende (beambte):

bediende

Amtsdiener m

bediende

Bedienstete(r) f(m)

roe·pen·de <roepende|n> [rupəndə] SUBST m

roepende

Rufer m

een roepende in de woestijn übtr

ein Rufer in der Wüste

zo·doen·de [zodundə] ADV (dientengevolge)

zodoende

somit

zodoende

folglich

zodoende bespaart men kolen

so kann man Kohle sparen ugs

ik was de weg kwijt, zodoende! (ben ik te laat)

ich hatte mich verlaufen/verfahren - daher die Verspätung

in·zit·ten·de <inzittende|n> [ɪnzɪtəndə] SUBST m

inzittende

Insasse m