Übersetzungen für „inspreken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·spre·ken <sprak in, h. ingesproken> [ɪnsprekə(n)] VERB trans

1. inspreken:

inspreken (inboezemen)

einflößen

inspreken (moed, hoop)

zusprechen

2. inspreken (spreken in):

inspreken

sprechen auf +Akk

inspreken

besprechen

een geluidsband inspreken

ein Tonband besprechen

de boodschap inspreken in het antwoordapparaat

die Nachricht auf den Anrufbeantworter sprechen

iets op een bandje inspreken

etw auf Band sprechen

Beispielsätze für inspreken

iem moed inspreken/geven

jdm Mut zusprechen/machen

een geluidsband inspreken

ein Tonband besprechen

iets op een bandje inspreken

etw auf Band sprechen

de boodschap inspreken in het antwoordapparaat

die Nachricht auf den Anrufbeantworter sprechen