Übersetzungen für „koophuizen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·hui·zen¹ <verhuisde, i. verhuisd> [vərhœyzə(n)] VERB intr

1. verhuizen:

verhuizen (van huis veranderen)

umziehen

verhuizen (naar andere plaats; ook)

übersiedeln

(van)uit een dorp verhuizen naar de hoofdstad

aus einem Dorf in die Hauptstadt (um)ziehen [o. übersiedeln]

2. verhuizen (verplaatst worden):

verhuizen

umgestellt werden

dit bureau moet verhuizen naar de kamer hiernaast

dieser Schreibtisch muss ins Nebenzimmer gestellt werden

koop·ziek [kopsik] ADJ

koopziek

kaufsüchtig

koop·ak·te <koopakte|n, koopakte|s> [kopɑktə] SUBST f

koopakte

Kaufbrief m

koop·ster <koopster|s> [kopstər] SUBST f

koopster weibliche Form von koper²

Siehe auch: koper , koper

ko·per² <koper|s> [kopər] SUBST m

koper

Käufer m

kosten (voor rekening van de) koper

Kosten zulasten des Käufers

ko·per¹ [kopər] SUBST nt geen Pl

1. koper scheik.:

koper

Kupfer nt

in koper snijden

in Kupfer stechen

2. koper (geelkoper):

koper

Messing nt

3. koper (blaasinstrumenten):

koper

Blech nt

koop·prijs <koop|prijzen> [koprɛis] SUBST m

koopprijs

Kaufpreis m

koop·lus·tig ADJ

kooplustig → koopgraag

Siehe auch: koopgraag

koop·graag [kopxrax] ADJ

koopgraag

kauflustig