Niederländisch » Deutsch

mon·te·ren <monteerde, h. gemonteerd> [mɔnterə(n)] VERB trans

1. monteren (in elkaar zetten):

2. monteren (aan iets bevestigen):

(fest)montieren an +Dat

3. monteren:

monteren FILM, foto.

4. monteren (opmaken, in orde brengen):

mon·teur <monteur|s> [mɔntør] SUBST m

mon·ste·ring <monstering|en> [mɔnstərɪŋ] SUBST f

1. monstering (keuring):

2. monstering (inspectie):

3. monstering scheepv.:

mon·ter [mɔntər] ADJ

mon·tuur <mon|turen> [mɔntyr] SUBST nt of f

de·mon·te·ring SUBST f

demontering → demontage

Siehe auch: demontage

de·mon·ta·ge <demontage|s> [demɔntaʒə] SUBST f

de·mon·te·ren <demonteerde, h. gedemonteerd> [demɔnterə(n)] VERB trans

op·mon·te·ren <monterde op, h. opgemonterd> [ɔpmɔntərə(n)] VERB trans

mon·ta·ge·wo·ning <montagewoning|en> [mɔntaʒəwonɪŋ] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski